De Dood ligt altijd op de loer
leestijd: 6 minuten
De blogtitel is wat dramatisch, maar iedereen weet het. De Dood kan ons ieder moment komen halen. Het is nou eenmaal een waar feit, al is het er een waar ik niet dagelijks bij stilsta. Het is me echter een paar keer in mijn leven overkomen dat ik wist, of te horen kreeg dat het weinig scheelde of ik was er niet meer geweest. Ik weet niet of het normaal is dat je in je leven zo vaak op het randje balanceert, maar ik heb vaak gedacht “het is blijkbaar mijn tijd nog niet”.

De eerste ontmoeting met magere Hein
Mijn eerste kennismaking met magere Hein was in het biologielokaal. Dat was overigens geen bijna sterfgeval: de biologieleraar reed een skelet naar binnen en stelde hem voor als Hein. Ik dacht, naïef als ik was, dat het een echt skelet was van een man die ooit Hein had geheten. Vrij snel kwam ik achter de ware aard van de grap. Mijn onwetendheid blijft me de rest van mijn leven achtervolgen, alsof Hein ‘als de dood’ is dat ik zijn bestaan vergeet.
Kort na die biologieles voelde ik voor het eerst de kille adem van magere Hein. Het was een ijskoude februariochtend. Donkere straten met een verraderlijk, spekglad wegdek. Het soort gladheid dat je pas bemerkt als je al bent gevallen. Dat gebeurde dan ook, traditioneel in een bocht. Het was een fractie van een seconde waarin ik van verticale in horizontale positie belandde. Wat ik me vooral herinner zijn de koplampen die met vrij grote snelheid op mij afkwamen. Ik weet nog dat ik me afvroeg waarom de auto niet remde. Maar bovenal herinner ik me hoe daar op dat koude asfalt voor het eerst de gedachte aan de wraak van magere Hein in mij opkwam.
Het is niet overdreven als ik zeg dat de auto uiteindelijk op een decimeter van mijn hoofd tot stilstand kwam. Een hysterische vrouw sprong uit de auto, almaar roepend dat ze echt remde, maar dat de auto doorgleed over de gladde ijsvloer. Gelukkig droop Hein weer af.
Mijn tweede keer
Vlak daarna wilde magere Hein me nog een keer bij zich roepen. Ik kreeg een voedselvergiftiging op Vlieland en was zo ziek dat er een dokter moest komen (‘leuk’ detail: het was dokter John Deen, op wie de televisie-serie van omroep Max is gebaseerd). Hij gaf me het middel Buscopan, waarvoor ik ernstig allergisch blijk te zijn. Zo erg, dat ik me het hoogtepunt van de allergische reactie niet eens meer herinner, alleen de koude hand van de Dood, die dankzij een injectie met tegenmedicatie weer werd teruggetrokken.
Een rokerig verhaal
De derde keer telt niet echt als “kantje boord”, behalve dan dat het aan boord van een schip was. Ik voer bij de Koninklijke Marine, op de laatste stoomboot die ze rijk waren: de Hr. Ms. Poolster, een drijvend museumstuk. Ik lag te slapen in een kajuit die eigenlijk was bedoeld voor zogenaamde adelborsten (aspirant officieren). Omdat ik maar een tijdelijke plaatsing had, werd ik wegens ruimtegebrek zolang daar ondergebracht. De adelborsten draaiden kantooruren, ik liep wisseldiensten.
Zodoende lag ik daar als enige overdag te slapen, op het punt dat er een brand uitbrak in het compartiment naast het mijne. Complete paniek door de gangen, gesleep met blusmaterieel, rennende collega’s, sterke rookontwikkeling, een vlammenzee, ik heb het allemaal gemist. Het hielp ook niet echt dat de praai-installatie (omroep) kapot was in onze hut en men vergeten was dat daar iemand lag te slapen.
Ik werd pas wakker toen de brand al was geblust. Er is nooit erg veel gevaar geweest, maar het voelde wel een beetje zo: een brand op een meter afstand van mijn voeteneinde, slechts gescheiden door een dunne scheepswand.
Bijna te laat
De vierde, vijfde en zesde keer waren van medische aard, in de categorie: “we hadden geen 24 uur later moeten zijn” (bij mijn vijfde incident sprak de arts zelfs over 12 uur, de zesde keer een minuut). De ene keer betrof een zeer zeldzame maar dodelijke bacteriële infectie, waarbij het erg lang duurde voordat de internist had uitgevonden wat ik mankeerde. Destijds waren er slechts twaalf geregistreerde medelotgenoten in Nederland, dus ik kan het de beste man niet kwalijk nemen dat hij er even over heeft gedaan.
De andere keer betrof het ook een potentieel dodelijke infectie, bekend onder de naam “kraamvrouwenkoorts“. Het klinkt onschuldig en zo voelde het destijds ook. Juist het uitblijven van zorgwekkende symptomen, maakt het zo gevaarlijk. Ik dank mijn leven aan een alerte verpleegster die het niet vertrouwde en er op stond dat ik nader werd onderzocht.
De zesde keer werd juist door een verpleegster veroorzaakt: er was een infuus verkeerd aangesloten, wat luchtembolie veroorzaakt. Ik weet er niet veel meer van, alleen dat de verpleegkundige het infuus losrukte en haar collega afsnauwde “als ik een minuut later binnen was gekomen, had ze wel dood kunnen zijn”. Frappante opmerking, zo in mijn bijzijn.
De Dood zoekt me weer even op
Er komt bijna een eind aan de sterke, doch waargebeurde verhalen. Ook deze laatste variant kent een goede afloop, getuige het feit dat ik het op dit moment zit uit te typen. Het speelde zich afgelopen middag af, maar bleek eigenlijk al een paar weken lang een roep om de aandacht van de man met de zeis.
Een vreemd luchtje
Vanaf het moment dat ik hier ben komen wonen rook ik een gaslucht in de meterkast. Het lastige was dat ik de enige bleek te zijn. Ik weet dat mijn reukorgaan iets gevoeliger is dan die van de gemiddelde medemens, maar dat was in dit geval erg frustrerend. Wie ook zijn gaffel in de meterkast stak, men rook alleen een vreemd luchtje, zeker geen gas. Ik werd voor gek verklaard. Dat gebeurt op zich wel vaker, maar dit keer voelde het wel erg onterecht. De koppeling werd na enig aandringen nagekeken. Er werden inderdaad luchtbellen gesignaleerd en het lek werd verholpen, maar ik bleef een gaslucht ruiken.
Het kostte me nog een aantal weken, waarin ik steeds angstiger werd. Ik was ervan overtuigd dat ik het me niet verbeeldde, want ik had al twee keer eerder een gaslek meegemaakt. Maar eindelijk was het vandaag zover, de loodgieter mocht worden gebeld. Waar een beetje zeuren en aandringen al niet goed voor is, het gaat tenslotte ‘maar’ om een huizenblok aan mensenlevens.
Een flinke reprimande

Afgelopen middag kwamen ze dan: de verlossers. In gedachten zag ik magere Hein verschrikt een stukje terugdeinzen voor deze twee fors gebouwde loodgieters, met de onderling communicatieve kwaliteiten van Buurman en Buurman. Een kortdurend meetonderzoek deed mijn vermoeden bevestigen, hetgeen werd gevolgd door een breed scala aan berispingen.
“U had eerder moeten bellen. Levensgevaarlijk! Ruim twee keer zoveel millibar als de gevarengrens. Dit was wachten tot de dag dat de voorgevel eruit zou liggen. Een week de meterkast dichthouden is genoeg voor de extreem brandgevaarlijke 30% vulling. Uw huis had eigenlijk afgesloten en verzegeld moeten worden“. De mannen wonden er duidelijk geen doekjes om. Er was een bizar groot gaslek waar we veel te lang mee hebben gezeten.
Het is gelukkig wederom goed afgelopen, voorlopig zwaai ik Hein weer uit. Ik ben benieuwd wat hij de volgende keer verzint.
Nooit één moment van m’n leven in levensgevaar verkeerd, nu daarover nadenkende met dit verhaal in gedachten wat saai eigenlijk.
Jeetje heftig wel! Ik weet alleen dat ik als baby’tje een aantal keer op het randje heb gelegen, maar sindsdien laat Magere Hein me met rust (*even afloppen*)
Herkenbaar!
Oh jé… een familievloek?
Nee hoor: een zegen, want het loopt altijd goed af.
Uiteindelijk….
Je blijft steeds weer verbazen. Je hebt negen levens. Hoeveel zijn er nog over?
Een stuk of twee denk ik. Maar jullie komen in de herfstvakantie, dus ik denk daarna nog één.
Was dat meneer Punt van biologie die Hein aan ke introduceerde :D?
Haha ja!
Jezus Christus…
Ja, misschien jaagt die Hein wel weg steeds, wie zal het zeggen.