Een kort verhaal
Onlangs deed ik mee aan een schrijfwedstrijd. Het thema was ‘reizen’; een onderwerp met veel mogelijkheden. Mijn verhaal is gebaseerd op een steeds terugkerende droom die ik als kind had (ik vertel daar aan het eind van het verhaal meer over, om niet al te verraden wat er gebeurt).
Mijn inzending heeft uiteindelijk niet gewonnen. Dat is voor mij geen reden om het niet met jullie te delen. Ik heb immers erg veel plezier beleefd aan het schrijven ervan. Je kunt het lezen onder de foto.
Een dagreis waard
Dit is mijn favoriete tijdstip van de dag. Genietend snuif ik de geur van de wegebbende nacht, vochtig hout en bedauwde zomeroogst in. Ik kijk naar de zwerm kauwtjes die opvliegt uit de populieren naast het huis. Ze schreeuwen om het hardst tegen de roze horizon, of tegen mij, omdat ik ze uit hun nachtrust heb verstoord. Achter mij verschijnen mijn broers in de deuropening. Ze maken zich klaar om het veld op te gaan en kloppen mij kameraadschappelijk op mijn schouder.
“Veel plezier bij die ouwe feeks, kijk maar uit dat ze je niet in een wrattenzwijn verandert,” lacht mijn oudste broer. “Of in een vette zalm, probeer dan nog maar eens terug te lopen.”
Braaf hoor ik de afgezaagde grapjes aan en weet tot grote hilariteit van de jongens zelfs een bevreesde blik te veinzen. Ik weet dat ze heimelijk bang zijn voor Martha en opgelucht dat ik inmiddels oud genoeg ben om de taak op me te nemen. Met een scheve grimas staar ik mijn broers na tot moeder naast me komt staan. Ze reikt me de mand met levensmiddelen aan, die beduidend zwaarder is dan eerdere keren. Ernstig kijkt ze me aan, stopt me nog een kruikje zelfgebrouwen ale toe en kust me zonder wat te zeggen op mijn voorhoofd.
Achter de heuvels komen de eerste magere zonnestralen al tevoorschijn. Het belooft een warme dag te worden. Ik laat mijn hand langs de vertrouwde stenen erfgrens glijden terwijl ik met samengeknepen ogen naar de omtrekken in het korenveld tuur. Dan versnel ik mijn tred. Ik wil het liefst in het bos zijn voordat de zon hoger staat. Of is het om thuis te kunnen zijn voordat het donker is? Ik ben misschien niet bang voor Martha, maar het bos verbergt tal van geheimen, die zich volgens mijn broers’ duistere verhalen vlak na zonsondergang openbaren.
Het is al heet als ik de bosrand bereik, dat in dit jonge deel laag en wild begroeid is. Ik stil mijn trek met handenvol zonverwarmde bramen die langs het pad groeien en een plak frambozenbrood uit de mand. Moeders ale is lauw, maar dorstlessend. Dankbaar laat ik me opslokken door de verkoelende schaduw van de bomen. Zo in het flikkerende samenspel tussen zon en bladerdek, heeft het bos iets magisch. Het is nu de zesde keer dat ik deze tocht onderneem. Toegegeven, de eerste keer was ik doodsbang geweest. Mijn oudste broer was meegereisd en had me onderweg geagiteerd verteld over een lelijke toverkol, die je met krassende stem in een valse hond verandert. Ik grinnik hardop bij die herinnering. In werkelijkheid is ze niets meer dan een wijze vrouw, die ervoor zorgt dat de intense pijn waaraan vader lijdt, draaglijk wordt. De maandelijkse dagreis waard.
Rond het middaguur kom ik bij de beek aan. Niemand weet waar Martha woont. Sommigen beweren in een grot achter de watervallen, andere boze tongen zeggen dat ze met haar staf een hut uit de grond kan stampen, waar ze maar wil. Enigszins vermoeid begin ik aan het laatste deel van de tocht. Ik volg het water stroomopwaarts, tot de kabbelende watervalletjes steeds hoger en onstuimiger worden.
Daar staat ze al te wachten, op de grote steen die over het kolkende water helt, steunend op haar met botjes, steentjes en kleurrijke linten versierde stok. Ondanks haar gebogen houding, heeft ze iets ontzagwekkends. Ik ben nu zo dichtbij dat ik haar troebele, melkachtige ogen kan zien. Ik vermoed dat ze nagenoeg blind is, maar ze kijkt me recht aan. Haar grijsblauwe jurk is zoals altijd opvallend schoon, net als haar zilverwitte haar. Om haar magere middel draagt ze diverse hertenleren buidels, glazen flesjes en gedroogde voorwerpen, die nog het meest doen denken aan dierlijke ledematen van onduidelijke herkomst. Het zijn deze kleine details die de mythes rondom haar bestaan geloofwaardig griezelig inkleuren voor wie het maar horen wil.
Opgelucht zet ik de zware mand aan haar voeten neer. Terwijl ik mezelf over de striemen op mijn arm wrijf, vraag ik me af hoe ze de mand naar haar onderkomen – waar dat ook is – verplaatst. Misschien is ze sterker dan haar broze lichaamsbouw doet vermoeden. Ik weet dat ze hulp met een beslist handgebaar gaat weigeren, dus ik bespaar mezelf de moeite. Omzichtig peutert ze met haar reumatische vingers de grootste buidel van haar riem en drukt deze zwijgend in mijn hand. Dit is altijd het meest ongemakkelijke moment. Het liefst maak ik een praatje. Maar als vijftienjarige heb ik niet veel te zeggen tegen een… ja hoe oud is ze eigenlijk? Tachtig? Negentig? Ze zal toch niets terugzeggen; in feite heb ik haar zelden horen spreken. Met een beleefd knikje draai ik me om, de terugreis inzettend. Dan houdt ze me tegen, wijst naar de buidel in mijn hand en priemt een kromme vinger pijnlijk in mijn linkerflank.
“Voorzichtig,” kraakt haar stem fluisterend, maar krachtig. Ze duwt haar vinger nu zo hard in mijn zij, dat mijn rug kromtrekt. “Voor-zich-tig,” fluistert ze weer. “Dood.” Haar zachte stem echoot een paar tellen na tussen mijn oren, voordat ik besef wat ze zegt.
“Hoe, wat…,” begin ik stamelend, terwijl ik me half omdraai. Tevergeefs, ze is al weg.
De halve terugweg denk ik na over die zorgvuldig uitgesproken woorden. Ze moet op mijn vader doelen, besluit ik uiteindelijk, denkend aan zijn helse rugpijnen die hem al twee jaar aan zijn bed kluisteren. Vader leeft alleen even op wanneer hij Martha’s kruidenaftreksels inneemt. Misschien heeft ze er nu iets krachtigers ingedaan? Bedenkelijk weeg ik de buidel in mijn hand, alsof ik zo het antwoord op mijn vraag zal vinden. Dan slaat de schrik me om het hart. Is het… om hem… te verlossen uit zijn lijden? Ik schud de gedachte van mij af. Moeder zal het vast wel weten.
Het is schemerig als ik weer in het jongere stuk bos aankom. In dit licht ziet alles er anders uit. Mijn aandacht wordt getrokken door een onnatuurlijke schaduw schuin voor me. Behoedzaam blijf ik staan, kantel mijn hoofd, maar hoor niets. Toch bonst mijn hart in mijn keel en inwendig vervloek ik mijn broers met hun legendes en griezelverhalen. Een klein stukje nog, stel ik mezelf gerust.
Wat er daarna gebeurt gaat razendsnel. Twee handen grijpen mij
vast, een andere hand graait naar de buidel, vermoedelijk in de
veronderstelling dat er iets waardevols in zit. Ik verstrak de greep om het
leer.
“Af-blijven!” Mijn stem slaat schril over.
Onverstaanbare kreten volgen. Nu verzet ik me pas echt hevig. Worstelend en
trappend duw ik de belagers van mij af. Er klinkt een andere stem, dof en ver
weg. Bloed gonst in mijn oren en om mij heen zie ik maaiende armen, het flitsen
van een mes, een baard vol snot en slierten speeksel. Ik voel hoe een scherp
voorwerp mijn flank binnendringt, onmiddellijk gevolgd door een immense pijn. Ik
krimp kermend ineen.
“Ik tel af.” De stem in de verte wordt nu luider en dwingend.
Ik wil het niet. Nog niet. De smerige stank van ongewassen lichamen vermengt
zich met de indringende metaalgeur van mijn eigen bloed.
“Een…”
Nee! Ik moet terugvechten.
“Twee…”
Maar ik weet dat het niet kan. Ik herinner het me weer. Ik ga hier dood.
“Drie”.
Een vingerknip.
Onthutst en met betraande ogen staar ik naar mijn regressietherapeut. Ik grijp naar mijn pijnlijke linkerzij. De schok van minstens vijf eeuwen overbrugging is groot.
“Volgens mij heb je dit keer je angst ontmanteld,” klinkt het tevreden.
De kinderdroom
Nog even over die terugkerende droom, die de inspiratie vormde voor dit verhaal: het was niet echt een nachtmerrie, toch had het wel een naargeestige sfeer. Die droom keerde zo vaak terug, dat ik bepaalde beelden nog steeds helder voor de geest kan halen.
Het verliep steeds hetzelfde: ik liep eerst door een bos en waadde uiteindelijk door een beek naar een oude, zwijgende vrouw. Geen typische heks, maar ze was in mijn kinderogen beangstigend, zeker omdat ze mij iedere droom weer in de rug priemde. Zo hard, dat ik daadwerkelijk met rugpijn wakker werd.